Inleiding DE WAARDE VAN WOEDE
INLEIDING
Schiep jij die wilde stier?
(Gilgamesj-epos, 1e tablet, regel 72)
Woede en welwillendheid
Deze verontruste vraag werd opgeworpen in een gesprek tussen Babylonische goden, want koning Gilgamesj leek wel een wildeman. Het gedrag van die woesteling moest worden bijgeschaafd. Van mensen mag worden verwacht dat ze zich niet gedragen als wilde dieren, ook niet als ze koninklijke voorrechten hebben.
Onze verre voorouders uit de tijden dat er nog geen koningen heersten, gedroegen zich misschien nog wilder. Dat is nu moeilijk na te voelen, want wij zijn geen wilden meer. Onze acties en reacties zijn in sterke mate geciviliseerd. Daar is sinds onze vroegste jeugd aan geschaafd. Soms worden we misschien toch even een beetje wild, maar we zijn erop getraind snel weer bij zinnen te komen. Vooral als we in woede ontsteken, kan die oude wildheid boven komen. Dat wil echter helemaal niet zeggen dat woede iets primitiefs is. We hebben als mensen inmiddels ook geleerd om juist onze woede op een beschaafde manier tot uitdrukking te brengen.
Beschaving moet wortelen en uitgroeien, dat is een langlopend leerproces. Het uitvinden van manieren om te dealen met menselijke woede is in elke beschaving een cruciaal element geweest. In verschillende delen van de wereld is daaraan in de loop der tijd op uiteenlopende wijzen vorm gegeven. Meestal kwam dat simpelweg neer op het onderdrukken van woede-impulsen. Woede werd geassocieerd met wildheid en woestheid. In moderniserende samenlevingen worden woede-uitingen echter tot op zekere hoogte gerespecteerd en primair geïnterpreteerd als een oproep om aandacht te schenken aan iemands pijn. Die houding lijkt te passen in een meer geavanceerde beschaving.
In een dergelijke moderne beschavingsvorm wordt woede niet verdrongen of gesmoord, maar gewogen en getoetst. Er zijn al eeuwenlang processen gaande waarin deze praktijken zijn ontwikkeld. Nu lijken wij in een tijd te leven waarin die leerprocessen in een stroomversnelling zijn gekomen, althans in de landen die het meest gemoderniseerd zijn. Het is in onze tijd bijna vanzelfsprekend geworden dat je met boze mensen in gesprek moet gaan. Deze nieuwe welwillendheid werkt kennelijk ook als een aanmoediging, want de woede wordt er bepaald niet minder om. De publieke woede vermenigvuldigt zich.
Niet alleen hitterecords worden in onze tijd gebroken, maar ook woederecords. Die zijn wat lastiger meetbaar, maar we kunnen wel constateren dat woorden als woedend, boos en verontwaardigd veel vaker in de nieuwsmedia gebruikt worden dan tien jaar geleden en zeker dan twintig jaar geleden.
Dit boek komt deels voort uit verwondering. De verbazing groeide mee met de publieke woede. De woedestromen maakten daarnaast natuurlijk meer los. Af en toe werd ik er zelf ook boos van of ze vervulden me met afkeer, en vaker nog maakten ze bang. Angst voor een om zich heen grijpende volkswoede was een belangrijke drijfveer bij het schrijven van dit boek. Maar de verwondering was het sterkst. Waar komt dit allemaal vandaan?
Een simpel antwoord kan zijn dat woede nu eenmaal besmettelijk is. Een sluimerende woede kan worden aangewakkerd door een woede-uiting van een lotgenoot. Zo ontstaan geagiteerde groepen die iets niet langer willen accepteren. Daarmee kunnen ze vervolgens weer de woede wekken van een tegenpartij. Wie boos is, krijgt snel medestanders èn tegenstanders. Zo vermenigvuldigt de woede zich. Dat is een herkenbaar patroon, maar dan blijft toch de vraag waarom dit groeimechanisme juist in onze tijd zo sterk aanwezig is.
En u, lezer, waarom bent u op dit moment niet ook gewoon boos op mensen die boos zijn? Waarom zit u zo rustig en gaat u, in plaats van u op te winden, een boek lezen om die woede beter te begrijpen? Die keuze is een statement. Als u wilt weten wat achter de onvrede van uiteenlopende groepen zit, toont u alleen al daarmee een zekere welwillendheid jegens hen. Wie zich in motieven wil verdiepen, heeft minimaal enige bereidheid tot luisteren en misschien ook nog de intentie om boze mensen waar mogelijk tegemoet te komen op basis van een serieuze weging van hun motieven. Hoe gewoon is dat? Bent u hierin anders dan de meeste anderen?
In vroeger tijden was er altijd maar een klein aantal mensen in staat om innerlijk even afstand te nemen van de strijdperken waarin ze zich bevonden. Vanuit een filosofische of spirituele onthechting verdiepten deze enkelingen zich in de motieven en argumenten van de ander en probeerden die te wegen. Nu is een dergelijke luisterende houding veel algemener geworden. Sterker nog, moderne samenlevingen kunnen nauwelijks functioneren zonder enig vermogen tot zelfrelativering in conflicten en zonder een minimale bereidheid om de grieven van anderen serieus te nemen. Een wijdere verbreiding van politieke woede gaat samen met een wijdere verbreiding van welwillendheid jegens woedenden, naar het zich laat aanzien.
Het verband tussen die twee ontwikkelingen is intrigerend. In volgende hoofdstukken zal geprobeerd worden zowel de groei van de woede te begrijpen als van de welwillendheid daartegenover. De samenhang daartussen moet worden gezien tegen de achtergrond van een positievere waardering van woede in het algemeen en van opstandigheid in het bijzonder. Een meer begripvolle bejegening van woedende mensen veronderstelt dat woede-uitingen niet meer worden veroordeeld of gediskwalificeerd als primitief of immoreel, zoals in het verleden vrij algemeen gebruikelijk was.
Bij dat positievere oordeel wil ik me aansluiten. Met woede is in principe niets mis. Ik zal hier niet meezingen in het koor van hedendaagse denkers die woede nog steeds als een te overwinnen negatieve emotie beschouwen. Ik volg hen niet waar zij in het voetspoor treden van de Griekse en Romeinse denkers uit de Oudheid die onverstoorbaarheid bepleiten, en ook niet waar zij geïnspireerd zijn door wijsheidsleraren uit het Verre Oosten die oefeningen aanbieden in innerlijke kalmte. Daarvoor zie ik woede als een te belangrijke motor in allerlei processen van bevrijding en emancipatie. We zouden zelfs wel kunnen spreken van een waardevolle traditie van veranderwoede.
Ik ga nog een stapje verder. We kunnen eigenlijk niet goed zonder woede. Woede is een onmisbaar natuurlijk vermogen. We hebben die nodig om ons te verdedigen tegen de pijn die ons kan worden aangedaan in allerlei kleine en grotere sociale verbanden. Afzien van woede zou ons daarin onnodig kwetsbaar maken. Bovendien heeft het wegslikken van woede nog andere repercussies, waarover later meer.
Waar woede opvlamt, worden eisen gesteld. Ook dat is een natuurlijke gang van zaken. We willen af van de pijn die ons is aangedaan. Dat is een doelgerichte woede die ik veranderwoede noem. In de hoofdstukken die volgen zal ik betogen dat veranderwoede de meest pure vorm van woede is, die voortvloeit uit de oorspronkelijke functie van het menselijk vermogen om in woede te ontsteken. In die oerwoede gaat het niet alleen maar om het uiten van onvrede naar een ander, maar om het in beweging brengen van die ander. Die ander moet iets recht zetten.
Kan woede die verandering ook bewerkstelligen? Dat gaat alleen werken als ofwel de natuurlijke ontvankelijkheid voor de woede van een ander niet is aangetast ofwel er een culturele context van ontvankelijkheid is geschapen. Voor de gewenste verandering is begrip nodig van de kant van aangesprokenen en dus in eerste instantie een intentie om te willen begrijpen. Een meer luisterende aandacht voor woedenden is dan ook hoopgevend, want het betekent een erkenning van aangedane pijn. Die erkenning opent wegen naar genoegdoening en rechtzetting.
Erkenning begint met de vraag aan de woedende partij: wat wil je nou eigenlijk? De dynamiek van de woede brengt met zich mee dat degene die woedend is daar soms geen adequaat antwoord op paraat heeft, omdat die woede nogal eens van karakter en richting is veranderd, voordat die uiteindelijk wordt geuit. Dat geldt voor de kleine persoonlijke intermenselijke woede, maar ook voor de grote politieke woede. Onvrede die langer sluimert, kan gemakkelijk verschuiven of vaag en diffuus worden. Een van de oogmerken van dit boek is om een bijdrage te leveren aan methoden om diffuse en verdwaalde woede te herleiden tot de oorspronkelijke onvrede.
Aandacht voor politieke woede impliceert een politieke erkenning van verlangens en rechten van een groep. Soms zijn acties dan ook uitdrukkelijk in de eerst plaats gericht op het verkrijgen van die erkenning. Een groot deel van de Nederlandse bevolking schrok bijvoorbeeld in 2019 op van de boze acties van boeren, gaf ruimte en luisterde. Sommigen vonden dat de boeren teveel ruimte kregen. Anderen vonden tezelfdertijd dat klimaatactivisten te veel ruimte kregen en te serieus genomen werden.
De discussie over te veel of te weinig ruimte laat wel zien dat er bij verschillende geledingen in onze samenleving enerzijds een vraag naar erkenning is en dat er anderzijds ook feitelijk een zekere mate van erkenning wordt gegeven. We kunnen in ieder geval afleiden uit geluiden in die groepen zelf dat er meer naar elk van hen is geluisterd dan zij tevoren voor mogelijk hadden gehouden.
De welwillende aandacht die bijvoorbeeld boeren en scholieren hebben gekregen bij hun acties begon met een zekere verwondering bij de toeschouwers. Verwondering bewerkstelligde een bereidheid tot het bieden van extra ruimte vanuit meerdere kanten, namelijk zowel van bestuurders, van nieuwsmedia als van het publiek. De acties doorbraken gangbare patronen en bestaande fronten. Dat maakte kennelijk nieuwsgierig. Vaak worden in het dagelijks leven bijvoorbeeld jongeren tot de orde geroepen door volwassenen, maar nu gebeurde het omgekeerde. Kinderen signaleerden een achteloosheid bij volwassenen met betrekking tot zorg voor de toekomst van de planeet die zij ook later nog moeten kunnen bewonen. Hun terechtwijzing gaf te denken.
Verwondering en aandacht was er iets eerder ook bij de acties van de Gele Hesjes en bij de #MeToo-beweging. Een sluimerende onvrede kwam aan de oppervlakte en daarvan werd met enige verbazing kennis genomen. Natuurlijk werd op elk van die acties ook met irritatie en negatieve oordelen gereageerd, maar veel opmerkelijker is de – soms uitdrukkelijke – opschorting van oordelen, zeker als die kwam vanuit hoeken waarin belangen worden verdedigd die min of meer tegengesteld zijn. Die opschorting is een begin van begrip.
Weging van woede kan natuurlijk wel heel verschillend uitpakken. Het kan resulteren in het oordeel dat de woede misplaatst is of verkeerd geadresseerd, het kan ook tot kleine of grotere tegemoetkomingen leiden. Zo hebben sommige antiracistische acties ertoe geleid dat veel mensen die zich van geen kwaad bewust waren, toch bij zichzelf te rade gingen. Soms gaan stappen in de richting van de woedende actievoerders heel ver, bijvoorbeeld bij het initiatief #IHave, waarbij veel mannen de hand in eigen boezem staken als reactie op de talrijke woedende onthullingen en ontboezemingen via #MeToo.
Niet meer zo bang
Verwondering beschouw ik als de meest vruchtbare primaire gevoelsmatige reactie op woede, gezien de constructieve welwillendheid die er vaak uit voortkomt. Zelf viel ik de afgelopen jaren van de ene verbazing in de andere, vanwege alle verborgen leed en gekrenktheid die aan de oppervlakte kwamen. Achteraf vind ik het vooral verrassend dat die verwondering zo breed werd gedeeld. Ik denk dat dit fenomeen van grote betekenis is.
De woede van de een kan bij de ander een welwillende verwondering wekken. Er liggen echter ook heel andere gevoelens voor de hand. Ik ben ook boos geweest om de boosheid en soms ook bang. Bij openlijke discriminatie kwam afkeer in mij op. De protesterende kinderen maakten me wel weer blij en hoopvol, maar tegelijk had ik er een treurig gevoel bij. En al die emoties herkende ik ook bij anderen.
Hiermee heb ik alle zes soorten gevoelens genoemd die sinds het vergelijkend psychologisch onderzoek van Paul Ekman ‘basisemoties’ worden genoemd: vreugde, verdriet, angst, woede, afkeer en verwondering. Ze spelen inderdaad allemaal, want uitingen van woede kunnen ons onmogelijk onberoerd laten. Woede roept zowel tegenwoede op als elk van de andere genoemde emoties, maar angst springt er nog het meest uit. Hoewel angst vaak een slechte raadgever wordt genoemd, is die een onmisbare en zelfs de meest natuurlijke reactie op woede. Angst is in de geschiedenis van de mensheid bepalend geweest voor de manieren van omgaan met woede, zoals ik in volgende hoofdstukken zal laten zien.
Dit boek is dan ook niet alleen een product van verwondering, welwillendheid en nieuwsgierigheid. Deels is het ook geschreven uit angst. Er is geen enkele reden om luchthartig te doen over het feit dat we leven in een wereld vol woede en dat die woede groeiende is. Wie woedend is, wil het anderen per definitie ongemakkelijk maken. Woede gaat veelal gepaard met harde eisen en het is maar de vraag of daaraan zonder pijn tegemoet gekomen kan worden. De eisen zijn nog niet eens het grootste probleem, want woede is nog veel bedreigender als er geen duidelijke eisen zijn. Woede kan dan wild en redeloos worden. Wilde woede is ook niet weegbaar. Er zijn aanleidingen te over om af en toe het hart vast te houden, zowel voor de dreigende ontsporing van woede als voor de mogelijk harde reacties. Waartoe kan dit leiden?
Wij hebben als mensen verbindingen met heel veel andere mensen die variëren van diepgaand tot heel oppervlakkig, maar in al die verbindingen kan veel mis gaan. Er zijn daarom steeds tal van redenen om boos te worden. Door onze woede kunnen we proberen de dingen die scheef gaan recht te trekken. Dat kan ons dan verder brengen en soms zelfs redden. Maar behalve door die onmisbare rechtzetwoede kunnen we ook in de greep raken van een omgooiwoede die ons allerminst verder brengt, laat staan dat anderen daarbij gebaat zijn.
Woede kan – al is het in beginsel een productieve en vrijmakende kracht – bijzonder destructief uitpakken. De vernietigende en bedreigende kanten van woede dringen zich soms in sterke mate op en zijn dan angstaanjagend. Er rinkelen ook nu op diverse plaatsen alarmbellen. Het is helaas volkomen rationeel om daar bang van te worden.
In de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw werd het nieuws lange tijd voor een deel beheerst door de woede van populisten die zich tegen immigranten keerden en anderzijds door religieuze extremisten die gewelddadige acties ontketenden. Intussen zijn er andere woedegroepen die meer aandacht trekken. Populisme en religieus extremisme sprongen toen het meest in het oog en leken voorlopig de agenda te bepalen. Dat kan zo weer opnieuw het geval zijn, maar nu zijn er allerlei andere woedende krachten losgekomen. Er zijn acties van min of meer traditionele belangengroepen, zoals van werkenden in zorg en onderwijs, terwijl daarnaast nieuwe vormen van protest opkomen. Gele hesjes, klimaatwoede, boerenwoede en #MeToo zijn bij de afsluiting van de ‘jaren tien’ het meest in het oog springend. De jaren twintig begonnen met veel publiciteit over woede om vrijheidsbeperking in het kader van de bestrijding van een pandemie en ook over woede om racistisch politiegeweld. Maar er is nog veel meer, en niet alleen in de westerse wereld.
Nieuwe woede, nieuwe angsten, en zo hoort het ook. Woede heeft per definitie iets angstaanjagends. Wie woedend is, is er allesbehalve op uit om anderen gerust te stellen. Toch ben ik minder ongerust dan een paar jaar geleden. Op een of andere manier gaat van al die acties tegelijk iets geruststellends uit, ook al zijn ze natuurlijk niet zo bedoeld. Die geruststellende werking komt dan ook niet voort uit de woede-uitingen zelf, maar uit de reacties erop, namelijk uit de toegenomen welwillende nieuwsgierigheid naar de motieven van de woedende actievoerders die ik meen te proeven.
Vanwaar die wending? Misschien komt dat juist door het verrassingseffect en de snelle opeenvolging van acties met de meest uiteenlopende motieven. Er zijn geen eenduidige fronten meer. Dat leidt ertoe dat de verhoudingen minder gepolariseerd zijn en de reacties daardoor minder voorspelbaar. We hebben al enkele generaties een soort politieke loopgravenoorlog meegemaakt tussen links en rechts met een geringe bereidheid om te luisteren naar de argumentatie van de tegenpartij. Nu die loopgraven deels verlaten zijn, is er nog veel meer strijd, maar geen eenduidig front meer.
De grote winst is dat de woede van de ander serieuzer genomen wordt. Weliswaar heeft de opkomst van de nieuwe sociale media het publieke schelden bevorderd en zelfs anonieme intimidatie bijna gewoon gemaakt, maar tegelijk is de publieke afkeer daarvan gegroeid en lijkt het besef verbreed dat er met open vizier gestreden moet worden en dat onvrede van uiteenlopende groepen aandacht vraagt en niet straffeloos genegeerd kan worden. Juist dit breed gedragen besef maakt de publieke woede van die groepen per saldo minder angstaanjagend.
Er is wel gesteld dat de nieuwe media ook nieuwe ondeugden genereren. Zonder dat tegen te spreken kunnen we tegelijk constateren dat meer mensen zich in sterkere mate bepaalde democratische deugden hebben eigen gemaakt, zoals hierboven geschetst. Bovendien zijn niet alleen burgers opener geworden, ook het luisterend en zelfkritisch vermogen van overheden is toegenomen.
Er wordt nu door verschillende commentatoren van links tot rechts gepleit voor een ‘daadkrachtiger’ overheid die staat voor het beleid dat via democratische procedures is vastgesteld. Maar is die zogenaamde ‘weifelende overheid’ wel zo’n groot probleem? Het is ook een indicatie van een grotere rem op het doordrukken van beleidskeuzes waar die keuzes veel woede oproepen en dus een blijk van grotere bereidheid om die woede serieus te nemen. We mogen verwachten dat woede die serieus gewogen wordt, als gevolg daarvan ook minder gemakkelijk ontspoort.
De geschetste veranderingen in de eerste decennia van deze eeuw geven aanleiding om minder bang te zijn voor het risico dat woedegroei ook tot grootschalige omgooiwoede leidt. Er zijn zeker zorgelijke ontwikkelingen, vooral waar kwetsbare bevolkingsgroepen tot zondebokken worden gemaakt, maar die gaan nog lang niet in de richting van praktijken en tendensen als in jaren dertig van de vorige eeuw, al wordt dat her en der gesuggereerd. We zijn nu beter toegeruste burgers met meer democratische discipline.
En ja, ik kan niet nalaten te melden dat mijn angst ook is afgenomen door het werken aan dit boek. Er is een veel langer lopende lijn in de beschavingsgeschiedenis waar de tendens van de laatste jaren goed in past. Een verdieping in de cultuurhistorische wordingsgeschiedenis van de moderniteit laat zien dat langlopende emancipatieprocessen gepaard zijn gegaan met vernieuwing van omgangsvormen en verdergaande civilisatie met een meer verfijnde sociale discipline. De nieuwe verhoudingen vragen andere persoonlijke kwaliteiten ofwel deugden. Niet alleen de maatschappelijke systemen en organisatievormen, maar ook die deugden hebben een eeuwenlange ontwikkelingsgang doorgemaakt en zijn op een hoger niveau gekomen. Dat is een bron van hoop. Ik zal vanaf deel II proberen die ontwikkelingsgang te schetsen.
Opzet en doel
Door om te kijken en gericht te vergelijken kunnen we pas goed zien wat we nu aan het doen zijn. Wij zijn iets aan het leren waartoe geen enkele generatie voor ons in staat was. Een groter vermogen tot het incasseren van woede en ook een groter vermogen tot zelfrelativering zijn essentiële onderdelen van die nieuwe orde en die nieuwe mentaliteit.
Dat omkijken moet overigens niet lichtvaardig worden opgevat. Het gaat om een ingrijpende morele heroriëntatie waarbij we ons rekenschap moeten geven van onze culturele afkomst. Westerse waarden hebben een lange voorgeschiedenis. Daarin spelen een groot aantal oude kernteksten een rol die heel lang zijn blijven naklinken. We slaan niet alleen maar een bladzijde om en beginnen iets nieuws. Het gaat er juist om zicht te krijgen op de vraag in welk opzicht we vroeger uitgezette lijnen voortzetten en in welke zin we afbuigen. Daarvoor moeten we kritisch kijken naar de oude wegwijzers. Waar staan we nu en waar willen we heen?
Bij die oriëntatiepoging heb ik in dit boek als denkraam de geschiedenis van de deugden gebruikt. Ons beeld van wie wij willen zijn, verandert. Als we een weg zoeken in het omgaan met de woede van onszelf en anderen, kunnen we niet meer toe met de herendeugden uit de klassieke Oudheid en ook niet met de slavendeugden uit onze joods-christelijke voorgeschiedenis. We hebben nieuwe horizontale deugden nodig. Maar ik wil ook laten zien dat die oude heren- en slavendeugden daarmee allerminst afgedankt kunnen worden. Sommige oude wegwijzers werken nu als hinderpalen, maar als we alles opruimen zullen we hopeloos verdwalen. Het is vandaag al veel te druk op de stereotiepe dwaalwegen van de woede. Sommige oude deugden kunnen ons bovendien helpen om de noodlottige valkuilen van machteloze woede te vermijden.
Het eerste hoofdstuk van dit boek gaat over de verbinding tussen woede en macht. Woede kan iets bewerkstelligen. De basisstelling is dat die woedemacht in de loop van de geschiedenis is vergroot. Die stelling wordt in de verdere delen nog nader onderbouwd. De vraag wordt ook gesteld hoe dit fenomeen zich verhoudt tot de vele uitingen van machteloze woede, want die zijn bedreigend en vormen juist een bron van angst. Ook wordt de indeling van het boek toegelicht in dit hoofdstuk. Die indeling is gebaseerd op een typering van drie soorten deugden, namelijk herendeugden, slavendeugden en horizontale deugden. Deze corresponderen met de cultuurhistorische delen II, III en IV.
Hoewel dit boek in de eerste plaats de neerslag is van een sociaal-filosofische exercitie, worden inzichten en onderzoekresultaten gebruikt uit andere vakgebieden, met name theologie, biologie, sociologie en geschiedwetenschap. Steeds probeer ik de veranderingen van onze tijd te plaatsen in een cultuurhistorisch perspectief en te begrijpen als een fase in een lange beschavingsgeschiedenis. Ik bouw daarbij voort op meerdere andere studies over woede, emoties, conflicten, geweld, beschaving en modernisering, maar nog wel het meest op de ‘zoektocht naar de bronnen van geweldbeteugeling’ die ik zelf met Hans Achterhuis ondernam in De kunst van het vreedzaam vechten (Achterhuis en Koning 2014). De opzet voor een moderniseringstheorie, die dat boek geeft, zal hier onvermijdelijk ook een rol spelen, waarbij vooral het daarin gemaakte onderscheid tussen een horizontale en verticale beschavingsorde uitgebouwd zal worden in de begrippen horizontale en verticale woedehuishouding. In het derde hoofdstuk wordt eerst het grondbegrip ‘verticale woedehuishouding’ gedefinieerd.
Ook de mimetische theorie is hier weer een belangrijke bouwsteen. Dat begint al in het tweede hoofdstuk, waarin de vraag centraal staat wat woede eigenlijk is en hoe woede werkt. Daarin moet duidelijk worden waarom woede ‘mimetisch’ ofwel besmettelijk is.
Het doel van deze studie is niets minder dan het zoeken naar begaanbare wegen in een wereld vol woede en ook nog naar middelen om met de eigen woede overweg te kunnen. Ik hoop aan te tonen dat dit alleen gaat lukken als de verschillende uitingsvormen van woede vanuit een visie op rechtvaardige woede aan een deugdelijk wegingsproces kunnen worden onderworpen en bovendien dat het niet gaat lukken als we proberen woede helemaal te overwinnen en achter ons te laten. We kunnen die energie niet missen, want er moeten maar al te vaak dingen rechtgezet worden.
We hebben dus toetsingsprocedures nodig waarbij evenwichtige belangenafwegingen worden gemaakt met hulp van spelregels en scheidsrechters. We moeten kunnen onderscheiden en schiften tussen ‘omgooiwoede’ en ‘rechtzetwoede’ om daarop adequaat te kunnen reageren.
We leven in wat ik maar noem een ‘woedender wordende wereld’ en om daarin beter wegwijs te worden en een aantal dwaalwegen van de woede te helpen ontlopen, wil dit boek bijdragen aan de beantwoording van drie – hier kort geformuleerde - cruciale vragen. Ik probeer daarbij ook te laten zien dat een goede beantwoording van deze vragen een kritisch herbezinning vereist op ons morele erfgoed. We willen weten:
Waarom worden wij woedender?
Wat willen woedenden?
Waarmee wegen we woede?